Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.’
Toen de leden van het Sanhedrin dit hoorden, ontstaken ze in woede en wilden ze de apostelen ter dood brengen. Maar toen stond een van hen op, een Farizeeër die Gamaliël heette en die als wetsleraar bij het hele volk in aanzien stond. Hij gaf opdracht de apostelen een ogenblik naar buiten te brengen en zei vervolgens:
‘Israëlieten, overweeg nog eens goed wat u van plan bent met deze mensen te doen. Immers, enige tijd geleden wierp Teudas zich op als een man die het volk zou leiden, en ongeveer vierhonderd mensen sloten zich bij hem aan; hij werd gedood, zijn aanhang viel uiteen en verdween in het niets. Na hem was er Judas de Galileeër, die ten tijde van de volkstelling met zijn volgelingen in opstand kwam; ook hij ging ten onder, en al zijn volgelingen werden uiteengedreven. Daarom zeg ik u:
houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten, of het zou weleens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’ De leden van het Sanhedrin stemden met hem in en riepen de apostelen weer binnen. Ze lieten hen geselen, bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus. Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de Messias is.